door GUUS LUIJTERS
Er was een tijd dat je mensen had die zich herinnerden dat ze in een vorig leven iemand anders waren. Veelal waren ze dan Maria Magdalena of Jeanne d’Arc of Anne Frank geweest. Dat ze de soldaat waren die Jezus aan het kruis spijkerde, hoorde je maar zelden, zoals je ook nooit hoorde dat ze de brandstapel aangestoken hadden waarop Jeanne verbrand werd, of dat ze Anne Frank van huis hadden gehaald. Tegenwoordig hoor je niet vaak meer over die vorige levens.
Wat je wel hoorde, was dat mensen op zoek gingen naar een jood in de stamboom, en die gelukkig ook vaak vonden. Helemaal blij vertelden ze dan in de Volkskrant dat ze hem geïdentificeerd hadden: Mars Kramer, omstreeks 1692 geboren in Kiel en op dertigjarige leeftijd naar Amsterdam gevlucht, waar hij gehuwd was met Janneke Postelijn, de betbetbetovergrootmoeder van vaders kant. Een echte jood, jazeker, besneden en wel, zo interessant, en toen ze hem gevonden hadden, hadden ze zo’n kandelaar gekocht en waren ze naar sjoel geweest, met allemaal andere joden, en als ze naar het Joods Historisch Museum gingen, zetten ze hun keppeltje op. Het was leuk zolang het duurde, maar het ging voorbij, en nu is iedereen dus op zoek naar de slaaf van de familie, bij voorkeur een ontsnapte marron over wie aan de oevers van de Brokopondo nog altijd verhalen gaan. Een marron is het beste, maar een slavenhouder is ook goed en als de slavenhouder in kwestie een jood is, is het nog beter, twee vliegen voor de prijs van één, zal ik maar zeggen. Sommige bofkontjes hebben zelfs de tot slaaf gemaakte dochter van een joodse slavenhouder en de slavenhouder zelf als voorfamilie. Ze kunnen niet wachten tot het weer Kunta Kinte is. Zelf was ik in de oorlog de beste vriend van Anne Frank, maar dit terzijde.