Jaargang 7 • Verschijnt tweewekelijks • Losse nummers € 4

Be this guy; over moed in de journalistiek

door | aug 18, 2022

Deze zomer nam Argus-medewerker Theo Dersjant afscheid als docent aan de Fontys Hogeschool Journalistiek. Ter gelegenheid daarvan bundelde hij verhalen die hij ooit schreef over zijn vakgebied en media in het algemeen. Nieuw: zijn pleidooi voor een ‘studiecentrum maatschappelijke moed’. Dit is een ingekorte versie van het artikel.

Maria Ovsyannikova is er een. Ze koos als Russische journalist voor protest tegen de inval van haar vaderland in Oekraïne, ondanks het niet geringe gevaar van repercussies. En neem Ben Bradlee, hoofdredacteur van The Washington Post, die ondanks enorme politieke en juridische druk in 1971 besloot de Pentagon Papers over de Vietnamoorlog te publiceren. Journalist Simon Carmiggelt ging in het verzet en werd in de oorlog een steunpilaar van Het Parool. En in IJmuiden blijft Bart Vuijk van het Noordhollands Dagblad stoïcijns berichten over misstanden bij Tata Steel, ondanks dat hem dat door werknemers en het bedrijf niet in dank wordt afgenomen. 
Dit stuk gaat over moed in soorten en maten. Over de maatschappelijke schaarste van moed. En over de vaststelling dat journalistiek eigenlijk niet zonder kan, terwijl nergens ter wereld ‘moed’ op een lesprogramma van een journalistenschool staat. Zijn het niet de dwarsliggers, de principiëlen, de criticasters, de vissen die tegen de stroom in willen zwemmen, die het vak kleuren? Die invulling geven aan de vrijheid van meningsuiting?
Ik ben hoogstwaarschijnlijk niet meer of minder moedig dan de meesten van ons. Wel stel ik vast dat er steeds weer dingen gebeuren in onze samenleving waarbij moed gevraagd wordt. Ik zie jonge mensen bij mijn opleiding binnenkomen. We moeten ze klaarstomen voor een vak waar moed een onderdeel van kan zijn. Maar kun je moed überhaupt leren? En als dat het geval is: hoe dan?
Neemt het belang van moed af in een samenleving die wordt gedomineerd door groepsdenken? En nog belangrijker: als moed zo relevant is, waarom zijn er dan geen studiecentra, debatbijeenkomsten, hoogleraren, die zich exclusief met dat onderwerp en de bijbehorende vragen bezighouden? 
De aanslag in Parijs op de redactie van satirisch weekblad Charlie Hebdo zorgde ervoor dat bij mij oude gedachten actueel werden. De aanslag op Peter R. de Vries maakte vorige zomer de vragen weer actueel.
Moed. In het bijzonder wat Bismarck noemde Zivilcourage, burgerlijke moed. ‘Mut auf dem Schlachtfelde ist bei uns Gemeingut, aber Sie werden nicht selten finden, dass es ganz achtbaren Leuten an Zivilcourage fehlt.’
Daar moest ik veel aan denken, in de dagen na Parijs. Waarom is moed volgens mij onmisbaar voor journalisten? En misschien wel voor onze hele samenleving? En waarom lijkt het wel alsof zoveel mensen die deugd ver weg hebben gestopt? In de journalistiek: de moed om vervelende vragen te stellen. De moed om een zure zeikerd gevonden te worden. De moed om koppig, eigenwijs, volhoudend, dapper, dwars of een eenling te zijn. Moed ook om tegen de eigen baas in te gaan. “Bijna alle grote journalistiek gebeurt niet dankzij, maar ondanks het redactioneel management.” Die laatste uitspraak is niet van de minste: Bob Woodward. Voor grote journalistiek is moed misschien wel een absolute voorwaarde.
Bijgaande foto werd in 1936 op een scheepswerf in Hamburg gemaakt ter gelegenheid van de doop van een oorlogsschip. We zien een menigte van louter mannen, allemaal met de rechterarm gestrekt in de Hitlergroet. Allemaal, op één na. Die ene man houdt ostentatief de armen over elkaar. Na de oorlog is de kwestie gereconstrueerd door een Amerikaans tijdschrift. De man-met-de-armen-over-elkaar heette August Landmesser. Had zich al vijf jaar voor de foto aangemeld als lid van de NSDAP. Uit overtuiging. Maar twee jaar later werd hij hevig verliefd op de joodse Irma Eckler. In 1935 vroeg hij haar ten huwelijk. Het zou geen sprookje worden. Landmesser werd uit de partij gegooid en het huwelijk werd hun op grond van een nieuwe wet verboden. Desalniettemin kregen ze in dat jaar een dochter.
De foto is misschien wel de ultieme verbeelding van moed. The Lone German, zoals Landmesser later werd genoemd, die zich koppig verzet tegen intimiderende groepsdruk. De eenling tegen allen. Hij moet zich bewust zijn geweest van de consequenties van zijn halsstarrige pose.
Met August Landmesser en zijn vrouw liep het niet goed af. Zijn vrouw werd afgevoerd naar een concentratiekamp en daar vermoord. Landmesser moest dienen aan het front in Kroatië en werd in 1944 geregistreerd als vermist. Hij betaalde uiteindelijk een hoge prijs voor de liefde voor zijn Irma.  De foto is tegenwoordig ingelijst of op een T-shirt te koop met de titel Be this guy. 
Moed is een eigenschap die het gevaar van het benadelen van de eigen situatie op de koop toeneemt. Vanwege iets groters. Een voorwaarde voor moed is dus een alternatief. Een makkelijkere oplossing. Een easy way out. En daar dan toch niet voor kiezen.

De Amerikaanse filosofe Susan Sontag schreef dat de plegers van de aanslagen van 11 september 2001 moediger waren dan vliegers die van veilige hoogte bommen afgooien. Haar opmerking leidde tot veel protest in de Verenigde Staten. Sontag liet het doel en de gevolgen van de aanslag echter buiten beschouwing, omdat moed volgens haar ‘moreel neutraal’ was, en noemde de plegers van de aanslag moedig omdat zij bereid waren te sterven.
Dat roept inderdaad de vraag op: is moed altijd en per definitie goed? Spreken we pas van moed als we aan de kant van de moedige staan en als de moedige overwon? Hebben we het anders over ‘een laffe daad’? 
Moed bestaat bij de gratie van de schaarste ervan. Als iedereen moedig zou zijn, zou daarmee dus niemand het zijn.
Ik hou van dwarse mensen. Onvoorspelbaar, ongeaccepteerd vaak, hoekig, maar moedig. Boven alles moedig. En daarom vaak ook niet de makkelijkste mensen in de omgang.

Olifantenpaadjes onttrekken zich aan de geplande routes. Ze ontstaan omdat burgers zich niet neerleggen bij wat voor hen door hogerhand is uitgedacht. Iemand die een olifantenpaadje neemt, zouden we niet snel ‘moedig’ noemen, alhoewel het misschien afwijkend gedrag betreft. Aan het slijten van de ondergrond kun je al zien dat het massaal gedaan wordt. Stel dat iedere overtreder een boete van honderd euro riskeert, maakt dat het nemen van zo’n route moedig? Of moediger? En als de ‘sanctie’ 25 jaar gevangenisstraf is? Stel dat wie ‘gepakt’ wordt, de doodstraf krijgt: is het dan moedig om toch dat olifantenpaadje te nemen?
Blijkbaar heeft moed dus ook te maken met de consequenties van onze handelingen, met de prijs die we betalen, met het risico dat we lopen. Niet de handeling op zichzelf is moedig, maar de mogelijke gevolgen van die handeling maken een handeling moedig. Het is op zichzelf niet moedig om met een protestbord achter een nieuwslezer te gaan staan. Maar de mogelijke gevolgen maken dat we van moed spreken.
Natuurlijk is het olifantenpaadjesvoorbeeld ridicuul. Want waarom zouden we dat risico lopen? Een paar meter winst? Er is hier ook niet echt sprake van een moreel hoger ideaal. Blijkbaar moet er dus ook een groter, algemeen belang gediend worden met moed.
Als we nu demonstreren tegen onze minister-president, is dat op zich niet bijster moedig. Maar als we in Noord-Korea zouden wonen, zou een demonstratie tegen de Grote Leider van buitengewone moed getuigen. De gevolgen en gevaren bepalen blijkbaar de gradatie van moed.
En wat te denken van iemand die arachnofoob is en die een spin uit een badkamer verwijdert? Is dat moedig, iemand die zijn grootste angsten overwint?
Ik vermoed dat als je een enquête zou houden en de vraag zou stellen: ‘Is er voldoende moed in de samenleving?’ een groot deel van de respondenten zou vinden dat het wel een onsje meer zou mogen zijn. Een samenleving kan misschien niet zonder. Maar als moed zo belangrijk is, voor organisaties, bedrijven, partijen, instellingen, waarom wordt daar bij sollicitaties dan eigenlijk nooit naar gekeken?
Natuurlijk: moed ligt dicht bij koppigheid, naïviteit of starheid. En dat soort mensen zijn lastig in organisaties. Ze zijn hoekig. Laten zich immers niet plooien.

In april 2021 publiceerde Rutger Bregman het boekje Wat maakt een verzetsheld? Daarin stelt hij de vraag wat van Anton Douwes, een van de grootste verzetsstrijders die Nederland kende, een held maakt. De conclusie: de omstandigheden. In ‘normale’ tijden zou de man door veel clubs, organisaties, verenigingen, bedrijven als ‘lastig’ zijn buitengesmeten. Hoekig, eigengereid, onbeschoft, onuitstaanbaar, rechtlijnig. Iemand die we misschien een querulant zouden noemen. Maar onder de omstandigheden van een oorlog werden die rechtlijnigheid en hoekigheid plotseling productief. Douwes zorgde ervoor dat tientallen joden konden onderduiken. Douwes werd van scholen getrapt, reisde over de wereld en leefde als een zwerver. En dan volgt een van de mooiste zinnetjes uit het boekje: ‘Toen brak de beste periode van zijn leven aan.’ De oorlog.

“Moed overkomt je,” zegt een geïnterviewde soldaat in het boek Geweten onder schot van Désirée Verweij. Zij was tot vorig jaar hoogleraar militaire ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie in Breda. Moed, schrijft Verweij, wordt door Aristoteles omschreven als ‘het juiste midden tussen gevoelens van angst en overmoed. Degene die angstig is, alles ontvlucht, voor alles bang is, is laf. Degene die voor absoluut niets bang is, maar op alles afstapt, is roekeloos. Een teveel en een tekort tasten de moed dus aan, terwijl het vermogen om het juiste midden te houden iemand tot een moedig mens maakt.’
En om het nog ingewikkelder te maken: moedige personen zijn niet onder alle omstandigheden moedig. Er zijn voorbeelden van soldaten die buitengewoon moedig waren op het slagveld, maar niet naar de tandarts durfden. 
Als deugd heeft moed aan belang ingeboet. In onze moderne samenleving wordt moed minder gewaardeerd dan in de Romeinse oudheid of in tijden van oorlog. 
Moed definiëren is ingewikkeld. Steeds weer duikt er een ‘maar wat als’-vraag op. Nog maar een voorbeeld uit de Tweede Wereldoorlog. Japan had eigenlijk de oorlog al verloren. In de Japanse cultuur is opgeven reden tot schaamte. En dus vochten veel Japanse militairen tegen beter weten in door, totdat ze het leven lieten, om daarmee de schaamte te voorkomen. Andere, blijkbaar iets pragmatischer ingestelde Japanners gaven zich over. Wie was er nou moedig? Zij die doorvochten voor een hoger ideaal? Of zij die zich aan de culturele groepsdruk wisten te ontworstelen? Waren misschien beide groepen moedig, hoewel ze tegengestelde beslissingen namen?
Peter Olsthoorn, universitair hoofddocent militair leiderschap en ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), stelde zich in een artikel de vraag: Is opofferingsgezindheid die voortvloeit uit sociale druk, moed? Aristoteles stelde: moed die voortkomt uit angst om wat anderen van je denken, is geen echte moed. Kun je een daad om schaamte te vermijden moedig noemen? Is een voorwaarde voor moed vrijwilligheid? Allemaal vragen. Ik heb er niet zomaar een antwoord op.

In de literatuur wordt al snel een onderverdeling gemaakt in fysieke moed en morele moed. Morele moed is de bereidheid – ik citeer weer Peter Olsthoorn – ‘de eigen goede naam, reputatie en vaak ook carrière op te offeren voor een hoger, moreel doel’. Terwijl bij fysieke moed het ‘fysieke’ slaat op wat je op het spel zet, namelijk lijf en leden.Veel literatuur over morele moed haalt voorbeelden aan waarbij ‘een rechte rug’ uiteindelijk loonde. Maar is de werkelijkheid niet een andere? Zie de klokkenluiders. Olsthoorn: ‘In de echte wereld loopt het vaak slecht af met mensen die tegen de belangen van organisatie en collega’s in morele moed tonen. Op zijn best worden ze genegeerd, maar soms ook moeten zij onderduiken, vrezend voor hun leven.’
Olsthoorn stelt vast dat sociale cohesie helpt om angst te overwinnen – en daarmee voorkomt dat militairen instorten of vermijdend gedrag vertonen Die sociale cohesie is inmiddels tot een geloofsartikel geworden. Onze samenleving hecht meer waarde aan het vervullen van je rol in een groep, bedrijf, vereniging, buurt, dan dat het individuele morele moed waardeert. Des te groter de moed van de individuele voetballer die – in zijn eentje – van het veld stapte toen het publiek oerwoudgeluiden begon te schreeuwen.De opleiding tot militair is om begrijpelijke redenen meer gericht op het bijbrengen van conformisme dan op het opleiden van autonoom denkende en handelende individuen. Is het niet zo dat in de hele samenleving meer waarde wordt gehecht aan het teambelang dan aan individuele afwegingen? Is het niet zo dat in de journalistiek het redactiebelang voor de individuele afwegingen komt? Dat er uiteindelijk maar weinig ruimte is voor individuele afwegingen?
Mijn sleutelvraag: Kun je moed leren? Kun je je erop voorbereiden? Als het aangehaalde citaat van die militair klopt dat moed je overkomt, moet de conclusie luiden dat het geen zin heeft om te proberen iemand moediger te maken dan hij of zij van zichzelf is. Maar is dat zo?
Volgens Ricardo Wever, lector aan de opleiding voor brandweerofficieren, is moed een karaktertrek. “Je kunt het dus niet zozeer leren. Maar je moet het er wel over hebben tijdens de opleiding.” Bij de brandweer staat ‘moed’ niet als zodanig op het lesprogramma. Maar volgens Wever wel onder andere benamingen. “Hoe volg je je eigen standpunt? Hoe behoud je je normen en waarden? We noemen dat ‘autonoom denken’.” 
Ik droom van een terugkeer van de maatschappelijke appreciatie van moed. Om te beginnen in de journalistiek.
We hebben in Nederland niet zoiets als een ‘studiecentrum maatschappelijke moed’: een instituut waar we allemaal op kunnen terugvallen, waar we van kunnen leren en waar we ons aan kunnen laven. Waar kennis van militairen, brandweermensen, journalisten, artsen, boa’s en noem maar op bij elkaar komt en gedeeld wordt. Misschien moet zo’n Institute courage er wel ooit komen.
Voor de journalistiek zijn aandacht voor moed en gesprekken daarover van wezenlijk belang. Niet omdat je mag verwachten dat moed is te leren. Misschien moet het doel wel zijn om moed te begrijpen. Als dat invloed heeft op ons handelen, is dat al mooi. Want ook in de journalistiek is sprake van groepsdruk, waaronder harde ethische uitgangspunten ineens vloeibaar kunnen worden. Misschien zorgt aandacht voor ‘autonoom denken’ wel voor meer lastpakken en dwarsdenkers.
Die gun ik de journalistiek. Leve de lastpakken!

Argus-lezers kunnen Dersjants Ouwe koeien. Over journalistiek en media (handgenummerde uitgave) aanschaffen tegen de vriendenprijs van €14,50. Een mailtje naar dersjant@freedom.nl is de eerste stap.

PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 14