Als de dichter sprak, hoorde je binne, en snachs, en sterre, en rege, en Voltaire had pokke. Ook zaten er eigenaardigheden bij als ootmobielen, sjaloezie, kaptein, en onverhoeds onvervalst Amsterdams in ‘Wie kan het sijn?’, in het gedicht over die keer dat hij werd opgebeld, en iemand hoorde snikken die ophing.
Zo klonk Remco Campert, toen hij in 1998 een overzicht opnam van bijna 45 jaar poëzie, op de cd Zilver praten. Licht-melancholisch en van ongewone gewoonheid, als een waterige zon op een grijze dag. Op die bijzondere opname klonk iemand die zijn verlegenheid had overwonnen.
Anders ging het er nog aan toe op het 45-toerenplaatje Stemmen van schrijvers uit 1959. Ook daarop stond al het meteen beroemde vers ‘Poëzie is een daad’, met de strofe ‘Voltaire had pokken, maar/ genas zichzelf door o.a. te drinken/ 120 liter limonade: dat is poëzie’, met alle ‘n’-en nog goed hoorbaar.
Mijn jeugd is altijd bij me, dichtte Campert, wiens woorden een aanslag op de ouderdom inhouden, zoals in bovengenoemd gedicht wordt gesteld. ‘Ten slotte wint de dood, jazeker,// maar de dood is slechts de stilte in de zaal/ nadat het laatste woord geklonken heeft./ De dood is een ontroering.’ In het Campert-dubbelnummer van ∂e Parelduiker uit september 2015 opperde Micha Andriessen dat we het laatste woord ook kunnen lezen als ont-roering, zodat het vers als een pleidooi voor beweging kan gelden: als we dat maar blijven doen, kunnen we de dood op afstand houden. Voor die lezing is iets te zeggen, met dien verstande dat we onder beweging geen rumoer dienen te verstaan. Geen lawaai, geen gedreun: lichtheid was Camperts devies, niet bij gebrek aan ernst, maar uit afkeer van zwaarwichtigheid.
Met fluwelen bedeesdheid bracht hij zijn gedichten, en later ook zijn proza, toen hij luisterversies opnam van Als in een droom, Het satijnen hart, Dagboek van een poes en Het leven is vurrukkulluk. Mits voorgelezen door de auteur begrijpen we dat de dichtregels op straat liggen en dat het alledaagse geschikt kan zijn om verguld te worden. Zwijgen is goud, zoals het gezegde wil, maar zonder zilver praten kan dat niet worden overgebracht.
We zullen Remco Campert nooit meer live de ‘s’ horen uitspreken, een letter waar hij langer de tijd voor nam dan de meeste Nederlanders, en die er mede voor zorgt dat zijn evergreen, de liefdesklaagzang ‘Lamento’ de slepende loomheid krijgt die bij dat gedicht hoort, met die ‘levende stilte’ en ‘sneeuw’ en ‘cipres’.
In de loop van de jaren groeide Campert ook op de planken als performer. Tussen 1989 en 1995 las hij zijn geestige columns en sensibele poëzie voor in theaters, samen met Jan Mulder en Bart Chabot; de zachtste stem van dit trio ging de functie van sympathieke nestor wonderwel af.
De aandacht was groot, toen Campert op de Nacht van de Poëzie in 2014 zijn hit van de oude dag voordroeg, ‘Licht van mijn leven’, en na een handkus aan het publiek in de nacht verdween.
Dat gedicht en het onvergankelijke Lamento waren opnieuw te horen in de Brakke Grond in Amsterdam op 29 september 2015, toen de bundel Verloop van jaren ten doop werd gehouden. Hij rondde die avond af met het slotgedicht daaruit:
‘Wat zal ik zien/ mijn laatste ogenblik op aarde?/ Het gezicht van mijn geliefde?// wat zal ik horen?/ De fluistering van haar stem?/ De laatste tik van de monitor?// Wat zal ik horen en zien?/ De lippen van de verpleegster?/ Het kuchje van de dokter?// Horen en zien zullen me vergaan/ als de rukwind van de dood/ me van mijn adem berooft.// En mijn woorden?/ De wind zal ze meevoeren/ en over de aarde verspreiden.’
Ergens in het broze midden tussen schuchter en zelfbewust, tussen kwetsbaar en wilskrachtig, bracht hij zijn muzikale woorden ten gehore, en wie er bij was ervoer de magie van het eenmalige; luister aandachtig, zó hoor je dit nooit meer.
Nu de stem in zijn werk achterblijft, delen wij in de ontroering.
Afscheid van een zilveren stem
PROEFABONNEMENT
4 NUMMERS VOOR € 14